Hieronder geven wij een toelichting op de ontwikkeling van de diverse belastingen van de Gemeente Groningen.
Onroerende zaakbelasting
De OZB-opbrengst 2021 stijgt door de volumetoename en de reguliere indexatie van 3,42%. Daarnaast worden er enkele maatregelen genomen die ten opzichte van 2020 niet leiden tot een aanvullende stijging van de woonlasten. Het gaat om de volgende maatregelen:
- Bij de begroting 2020 is voor de jaren 2021-2023 besloten tot een jaarlijkse stijging van de OZB met 1% (820 duizend euro).
- Er wordt voor 1,632 miljoen euro aan belastinginkomsten uitgeruild tussen de rioolheffing en de OZB. Hierdoor stijgt de OZB weliswaar maar daar staat tegenover dat de rioolheffing in gelijke mate verlaagd wordt.
- Voor 2020 is besloten om de OZB gelijke tred te laten houden met de stijging van de WOZ-waarde. Voor 2020 werd uitgegaan van een waardestijging van 8% (woningen) en 1% (niet woningen). De werkelijke waardestijging blijkt hoger uitgevallen te zijn. In lijn met het besluit over de OZB 2020 is deze hogere waardestijging vertaald in een hogere OZB-opbrengst. Daarbij gaat het om een bedrag van 1 miljoen euro.
Roerende zaakbelasting
De opbrengst roerende zaakbelasting stijgt met 4 duizend euro als gevolg van het jaarlijks indexeren (3,42%) van het tarief. Daarnaast resulteert de tijdelijke huisvesting van studenten in containerwoningen in 2021 een meeropbrengst van 25 duizend euro ten opzichte van de begroting 2020.
Hondenbelasting
De raming van de opbrengst hondenbelasting is met 31 duizend euro verhoogd door het indexeren van het tarief met 3,42% voor 2021. De opbrengst stijgt verder met 100 duizend euro omdat de hondenbelasting ook wordt geheven in het Harense en Ten Boerster deel van de gemeente. Daar staat tegenover dat op basis van de realisatie 2019 het aantal honden te hoog in het oud Groningse deel van de gemeente te hoog ingeschat blijkt te zijn. In verband hiermee is de opbrengst verlaagd met 50 duizend euro.
Logiesbelasting
De opbrengst van de logiesbelasting ramen we op hetzelfde niveau als in 2020. De tarieven zijn ongewijzigd. We gaan uit van compensatie door het Rijk als het aantal overnachting door de coronacrisis omlaag gaat.
Precariobelasting
De opbrengsten uit precariobelasting stijgen met 37 duizend euro als gevolg van indexatie. Het beleid is niet gewijzigd. In de opbrengst voor precariobelasting voor terrassen is geen rekening gehouden met een verlaagde omzet als gevolg van corona.
Parkeergelden
De parkeergelden bestaan uit een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk deel. Het publiekrechtelijk deel wordt ook wel parkeerbelasting genoemd en daaronder vallen de tarieven voor het parkeren bij parkeermeters en parkeerautomaten, de boetes voor het rood staan bij parkeermeters en parkeerautomaten, de kosten van het (gratis) fiets parkeren en de tarieven voor parkeervergunningen. Onder het privaatrechtelijk deel vallen de tarieven voor parkeergarages, buurtstallingen en P&R terreinen. Het uitgangspunt is dat het in totaal kostendekkend is.
De opbrengst van de publiekrechtelijke parkeergelden (parkeerbelasting) stijgt met 404 duizend euro ten opzichte van de begroting 2020. Dit komt hoofdzakelijk doordat we hogere opbrengsten vanwege tariefstijgingen en inflatiecorrectie van 3,42% bij parkeervergunningen begroten.
Voor de tarieven van parkeergarages, buurstallingen en P&R terreinen wordt de opbrengst voor 2021 geraamd op 8,856 miljoen euro. Ten opzichte van de begroting 2020 is dat een afname van 617 duizend euro. Deze afname wordt hoofdzakelijk verklaard doordat we lagere opbrengsten bij parkeergarages begroten, door het niet meer opnemen van opbrengsten voor de parkeergarage MartiniPlaza (0,2 miljoen euro) en lagere opbrengsten bij de parkeergarage Euroborg (0,3 miljoen euro). De kostendekkendheid van het privaatrechtelijk deel bedraagt in 2021, 81% (2020: 83%).